Topspots Klassiekergespot

Topspots Klassiekergespot

In december zijn er weer veel bijzondere klassiekers gespot door jullie. Niet talloos veel Rolls-Royces en Bentley's met rare koetsen - drie is nog best weinig - maar voornamelijk bijzondere raceauto's zoals een heuse 250 GT S.W.B. Berlinetta en zelfs een Porsche 904!

Bentley Mk VI HJM DHC

De eerste naoorlogse Bentley was de Mk VI. De auto werd al veelvuldig geleverd als Standard Saloon, waar het vóór de oorlog nog gebruikelijk was om elk chassis uit te rusten van een aparte body. Sterker nog: Er was nog niet eens zoiets als een “Standard Saloon “. Alsnog werd de Mk VI regelmatig geleverd met een speciale koets. 1.012 van de 5.202 exemplaren, bijna twintig procent dus. Met modellen als de S-type/Silver Cloud werd dit percentage veel lager, bij de Silver-Shadow familie was al helemaal weinig keuze. De tweedeursversies heetten dan wel “Mulliner Park-Ward (…)”, maar een andere keuze was er niet (afgezien van de extreem zeldzame, onooglijke versie van James Young). Voorin de Mk VI zoefde een zescilinder in lijn motor, aanvankelijk met een inhoud van 4.257cc, maar de laatste 1.202 exemplaren hadden 4.566cc voorin. Later werd dit tot 4.887cc opgeboord voor de S1/Silver Cloud, daarna kwamen er alleen nog maar achtcilinders.



Bentley S3 MPW FHC

Eigenlijk leverde Rolls-Royce (en Bentley) in 1950 al een achtcilinder (in lijn), maar de Phantom IV was met zijn totale productie van achttien exemplaren eerder een uit de hand gelopen reeks prototypes. In 1959 nam men de V8 in productie zoals die nu ongeveer te vinden is in de Arnage, Azure en Brooklands. De inhoud was tot in de jaren ’70 overigens 6,2 liter, niet 6,75. De Bentley S2 was samen met de Silver Cloud II het eerste model met dit blok. De S3 en de Silver Cloud III waren de opvolgers, te herkennen aan de dubbele koplampen en de iets vlakker liggende motorkap, maar verder was er niet veel veranderd. Nog steeds waren ze verkrijgbaar speciale koetsen, die eigenlijk niet eens extreem zeldzaam waren. De S3 en de Cloud III werden beide geleverd als Coupé en Drophead Coupé van Mulliner Park-Ward, waarvan de Bentley Coupé hier is afgebeeld. Hiervan zijn er ongeveer 106 gebouwd, waarvan de linksgestuurde versie, zoals deze, de zeldzaamste is uit de gehele reeks S3/Cloud 3 MPW.



Bizzarrini 5300 GT Strada

Al eerder werd deze bijzondere zilveren sportwagen uit de illustere fabriek te Livorno gespot in Knokke. Al eerder spotte auto-moto0611 zo’n Bizzarrini, erg bizar aangezien er maar drie Bizzarrini’s zijn gespot. De auto kwam uit dezelfde fabriek als de Iso Rivolta, en dus is er veel gelijkenis tussen de twee auto’s. De Grifo A3C heeft dan ook een sterk gelijkende body, en de meeste Grifo’s zijn met dezelfde 5,4 liter V8 uitgerust als de 5300 GT Strada. Het kwam uit de schappen van Chevrolet, er werden destijds redelijk veel Europese GT’s uitgerust met het massieve doch betrouwbare metaal uit Detroit. Het blok leverde 360 pk, maar was zelfs met 425 pk beschikbaar waar de Grifo voor een dergelijk vermogen aanspraak maakte op een blok van zelfs 7 liter. Er zijn 149 exemplaren gebouwd, en is daarmee nog steeds niet zo zeldzaam als de lichtere versie met viercilinder. Dit was de 1900 Europa, waarvan er maar vijftien zijn geproduceerd.



Bufori Madison

In 1986 maakte Bufori Motor Car Company haar entree met de Madison, een model dat het uiterlijk van een jaren ’30 auto moest hebben, maar wel zou worden uitgerust met moderne techniek. Hetzelfde concept als wat bijvoorbeeld Excalibur en Clenet hebben gevolgd. Het bedrijf zit in Kuala Lumpur, de hoofdstad van Maleisië, maar was oorspronkelijk Australisch. Voor het grootste deel zijn de auto’s opgetrokken uit koolstofvezel en kevlar, en voor het interieur worden alleen de beste materialen gebruikt, aldus de fabriek. De twee sporty ogende uitlaten zijn aangesloten op de achterin gelegen 1,6 liter viercilindermotor.



Denzel 1500S

Het gebeurt wel vaker: een importeur van auto’s gaat zelf auto’s bouwen. Denzel mag dan relatief onbekend zijn bij de meeste AG’ers, klein is de naam zeker niet. In Oostenrijk is het de naam van een grote autodealer in ten minste dertien merken van over de hele wereld. Na de tweede wereldoorlog kreeg de naam bekendheid toen Wolfgang Denzel zich stortte op het bouwen van sportauto’s op basis van Volkswagens. Die werden eventueel uitgerust met een Porsche motor, en later ook met blokken van Fiat. Van deze cabrio zijn er tussen 1953 en 1960 maar driehonderd gebouwd, waarvan nu voor het eerst een exemplaar op Klassiekergespot te zien is. Zou de W3 Triposto de reincarnant zijn van deze auto?



Ferrari 250 GT SWB

Hij stond al direct op de frontpage van AG. De 250 GT S.W.B. Berlinetta. Dit is zonder meer één van de meest legendarische Ferrari’s uit de racegeschiedenis. De auto stond op een kort chassis, - 240cm in plaats van 260cm – voor beter weggedrag, en was zo nu en dan uitgerust met een aluminium carrosserie voor een lager wagengewicht. Voorin lag de legendarische V12 van Colombo, die uit een inhoud van 2.953cc maar liefst 240 tot 280 pk kreeg. Verdere ontwikkeling kwam uit de handen van onder andere Giotto Bizzarrini. Juist, dezelfde als die hier vlak boven wordt genoemd. Wat is de wereld toch klein, ook in de wereld van de constructeurs. In 1961 won de GT S.W.B. de GT klasse van het Constructeurs Kampioenschap. Nog steeds wordt dit model door grote groepen mensen aanbeden. Méér nog dan de 250 GTO, die niet zo’n lange racegeschiedenis heeft opgebouwd wegens het zeer geringe aantal gebouwde exemplaren. Dat maakte uit bij homologaties.



Ferrari 275 GTB

Na een glorierijke periode in de jaren ’50 en ’60 rolden de laatste 250’s van de band. In 1964 werd de serie opgevolgd door de 275, met een tot 3,3 liter opgeboorde motor (ongeveer 275cc per cilinder). De dichte versie heette GTB, de open versie heette 275 GTS maar had in wezen een heel ander voorkomen. De coupé was ook nog leverbaar als GTB4, met vier nokkenassen in plaats van twee. Dit leverde hem 300 pk, in plaats van de aanvankelijke 280. Net als sommige 250 GT’s was de 275 GTB zowel met aluminium als met stalen carrosserie leverbaar. Aluminium versies zijn iets meer waard, hoewel het niet echt veel scheelt op de weegschaal. Er was ook nog onderscheid tussen “Longnose” en “Shortnose”, en in een oplage van tien exemplaren was er op basis van de 275 GTB/4 de Nart Spyder, een cabriolet die heel veel op de 275 GTB/4 leek, waar de massaler gebouwde 275 GTS in wezen meer op een 330 leek.



Multicolor Ferrari 400i

Ferrari hield nog steeds vast aan de benaming aan de hand van de inhoud per cilinder. 4,8 liter uit 12 cilinders betekende dus dat het om een Ferrari 400i ging, de opvolger van de even zo hoekige 365 GT/4 2+2. Destijds was dit de op één na duurste Ferrari, zoals vaker het geval is bij de 2+2’s. Desalniettemin zijn er van de 400i – de 400 GT had nog carburatie – met injectiesysteem 1.308 verkocht, waarmee het niet eens echt een zeldzame Ferrari is. Maar zoals het eenieder misschien al was opgevallen, is dit wat we op Autogespot vaak terugzien bij “Strange sightings”, een auto met in dit geval een aparte kleur. Flipflop, of special painting, is wel eens te zien op TVR’s. Het past perfect bij het alternatieve en extreme imago van TVR, maar valt erg uit de toon op de relatief formele Ferrari 400i.



Jensen Interceptor & Convertible

In de jaren ’60 en ’70 maakten veel Europese constructeurs gebruik van techniek uit Detroit. De Bizzarrini hierboven is bijvoorbeeld uitgerust met de 5,4 liter V8 van de toenmalige Corvette, en ook de Grifo moest er aan geloven. In Frankrijk was het de Facel Vega die blokken leende bij Chrysler, en in Engeland waren onder andere Bristol en Jensen slim bezig door Chryslermotoren te gebruiken. Inderdaad, slim, want het zijn betrekkelijk simpele motoren die eel kracht leveren, maar niet zo gevoelig zijn als de verfijnde V12 die destijds in Ferrari’s en Lamborghini’s te vinden waren. De Interceptor had aanvankelijk 6,2 liter voorin liggen, goed voor 284 pk, maar later werd dit zelfs 7,2 liter, zoals ook te vinden is in de Convertible. Die is pas de laatste jaren geleverd, van 1974 tot en met 1976. Die zijn een stuk zeldzamer dan de coupé, maar zijn wonder boven wonder relatief makkelijk te spotten. De onverwoestbare motor is een zegen, want de rest van de auto vroeg erg veel aandacht wegens roestgevoeligheid.



Lagonda V12 Drophead

De V12 was een model van vóór de tweede wereldoorlog, ontwikkeld na een faillissement in 1935 in samenwerking met Walter Owen Bentley. Er waren vele versies, allemaal uitgerust met de 4,5 liter V12 met dubbele bovenliggende nokkenassen. Het vermogen dat dit blok leverde was redelijk indrukwekkend, 160 tot meer dan 200 pk! Er zijn ongeveer 190 exemplaren gebouwd, maar die zijn momenteel redelijk veel waard. De meeste exemplaren liggen rond de honderdduizend euro, maar fractioneel meer of minder is ook mogelijk.



Lagonda Saloon

Waar Aston-Martin zich normaliter stort op het bouwen van GT’s, kwam het merk in 1969 met een prototype voor een sedan op de proppen. Het leek nog het meeste op een vierdeurs DBS, en dus absoluut niet op de afgebeelde saloons. De eerste serie productiewagens leek hier nog steeds erg veel op, maar in de herfst van 1976 kwam er na een heel klein aantal S1’s een tweede serie op de markt. Het was een evenzo futuristische als shockerende auto met dashboard dat er eveneens uitzag alsof het was ingevlogen vanaf Mars. Er werden ook nog een derde en een vierde serie gemaakt, die verschilden onder andere in het feit dat er een nieuw – conventioneel – instrumentarium in zat, en series IV is meteen te herkennen aan de drievoudige koplampen en het ontbreken van opklapkoplampen. Tussen 1978 en 1990 werden er 627 van deze blokkendozen gemaakt, nadat er zeven S1’s waren gebouwd in de voorgaande drie jaren.



Lamborghini Espada

Ferrari had de 365 GT 2+2, en later de hoekige modellen zoals de 400i, Lamborghini bood van 1968 tot en met 1978 de Espada aan. Bertone had de lange auto zijn (of: haar?) kenmerkende vormen meegegeven die bruisten van leuke kleine details zoals de happers in de flanken en op de motorkap. Onder de platte lange motorkap lag de beproefde 3,9 liter V12 die ook al in de 400 GT en de Islero lag. Dat laatste model was overigens tegelijkertijd leverbaar (1968-1970) met de Espada, en werd opgevolgd door de Jarama (1970-1978). Opvallend aangezien de drie modellen in elkaars vaarwater zitten. De Espada werd geleverd in drie series die van elkaar verschilden in motorvermogen.



Lamborghini Jalpa

Na het fiasco van de Silhouette in de midden- en eind jaren ’70 – er werden er in die periode maar 55 gebouwd! – werd Lamborghini overgenomen door de familie Mimran, die vanaf 1982 naast de Countach een kleine targa op de markt bracht. Dit was de Jalpa, een soort verbeterde Silhouette die dan ook een stuk beter verkocht. Dit had onder andere te maken met het feit dat de Silhouette niet voldeed aan de Amerikaanse eisen, wat erg veel had kunnen schelen. Nog steeds is de Jalpa een erg zeldzame auto die je niet gauw zou tegen komen, een Countach is bijvoorbeeld al beter te vinden wat veel te maken heeft met het feit dat er van alle versies bij elkaar nog redelijk veel zijn.



Maserati Merak

In de jaren ’70 was Maserati nog veel meer in concurrentiestrijd met Lamborghini en Ferrari als het ging om GT’s. Door de jaren zijn alledrie de merken flink geëvolueerd en op die manier uit elkaar gegroeid. De Merak beconcurreerde de Dino en de Urraco destijds, maar kon het niet opnemen tegen de Ferrari wat betreft verkoopsucces. Tenzij je de Citroën SM meetelt, want dat was in wezen voor een groot deel een Merak. Of eigenlijk andersom aangezien de Citroën er twee jaar eerder was. Net als de Dino en de Urraco was de Merak leverbaar met een tweelitermotor. Niet alleen had dat te maken met een lagere aanschafprijs en een lager brandstofverbruik, maar ook met de belastingtarieven in Italië die voordelig uitvielen voor auto’s met minder dan 2.000cc cilinderinhoud (Urraco P200, 208 Dino en Merak 2000 zaten daar net onder). Het werd in alledrie de gevallen minder succesvol dan de grotere versies, hoewel van de Ferrari 208 Dino nog ruim achthonderd stuks zijn gebouwd.



Mercedes-Benz 300

In 1951 bracht Mercedes-Benz de 300 op de markt, een ruime sedan die zich kon meten aan Jaguars, maar destijds ook een stuk dichterbij Rolls-Royce lag dan het nu ligt. Voorin doet een zescilinder-in-lijn motor dienst, een gecarbureerde motor die later als injectiemotor voorin de legendarische 300SL kwam te liggen. De bijnaam van deze indrukwekkende auto is “Adenauer”, omdat de kanselier van Duitsland, die ermee reed, zo heette. In de periode van ’51 tot en met ’57 zijn er 7.746 gebouwd, veel meer dan de 642 cabrio’s (met vier deuren!) uit dezelfde periode, ondanks het niet zo grote prijsverschil van 20%. De 300 is tegenwoordig een erg weinig geziene auto, een Silver Cloud, waarvan er destijds ook bijna achtduizend zijn gebouwd, zijn veel makkelijker te vinden.



Packard 120 Convertible

Zoals voor veel vooroorlogse auto’s op KG geldt, is de Packard 120 op zich niet zo heel erg bijzonder. Het is eerder het feit dat de auto inmiddels niet meer op de weg te vinden is, en zeker niet in Europa. In de jaren ’30 was een auto uit een dermate ver overzees gebied al helemaal zeldzaam. De 120 is zelfs een van de ‘banalere’ Packards, want het model werd geïntroduceerd als goedkoop model, het eerste model van onder de duizend dollar. Het merk leidde verlies, maar probeerde op deze manier gauw bij te verdienen aan het minder rijke volk. Zo bouwde Packard destijds twaalfcilinders in hun topmodellen, een configuratie waar zelfs Rolls-Royce zich maar twee keer aan heeft gewaagd. In de 120 lag ‘slechts’ een achtcilinder. De auto werd gebouwd van 1935 tot en met 1941, met in 1938 een productiestop. Er zijn er 175.027 van gebouwd.



Porsche 904

In 1964 werd de 904 uitgebracht als opvolger van de 718 uit 1957. Het was destijds de eerste Porsche die van wit glasvezel werd gemaakt, waardoor de auto maar 655 kilo woog. In het debuutjaar werden er ongeveer honderd gebouwd, elk uitgerust met tweeliter viercilinder die ook in de 356 Carrera lag (130 pk), maar in de 904 was dat 180 pk. In 1965 werd er een aantal exemplaren gebouwd met de zescilinder uit de Porsche 911, en er werd zelfs nog een handjevol 904’s voorzien van een achtcilinder die was afgeleid van het blok dat in 1961 in de Porsche 804 lag. De laatste auto verreed Formule 1 races, de 904 reed mee in de GT-klasse. Overigens is een deel van de 904’s straatlegaal in verband met homologatie-eisen. De afgebeelde auto staat in Engeland geregistreerd als Porsche, maar dergelijke auto’s worden óók veel gerepliceerd. Eventueel op basis van een donor Porsche.



Porsche 911 Carrera RS

In november stond er een Ferrari 275 GTB/4 tussen de laatste 100 van KG, gespot in één van de pittoreske “Mews” van Londen. Er stond een Phantom naast, op de achtergrond was een 360 Modena te zien, en binnen stond nog een andere 275 geparkeerd, met erachter een 300 SL Roadster. Alsof dat nog niet genoeg was had meneer ook nog een 911 Carrera RS staan in een erg klassieke felle kleur, zoals Porsche dat gewoon is toe te passen op circuitauto’s. Alleen in 1972 en 1973 zijn deze auto’s gebouwd, uitgerust als “Sport”, dan wel als “Touring”. De laatste bood meer comfort. Ook voor dit model gold weer dat hij aan homologatie-eisen moest voldoen, in dit geval moesten er ten minste 500 van worden verkocht om mee te mogen doen aan groep 4 GT races. Het werden er uiteindelijk 1.590. Ze waren een stuk duurder dan de andere elfjes, doch soberder uitgerust. Je kreeg er wel een 2,7 liter zescilinder met 210 pk voor terug, de grootste en krachtigste motor tot toen in de 911.



Rolls-Royce Silver Dawn James Young Saloon

Een relatief onbekend model van Rolls-Royce is de Silver Dawn. De productieperiode overlapte met die van de Silver Wraith, en was daarom in een iets ander segment gestationeerd. De Silver Wraith was de laatste Rolls die alleen met koetsen van buiten Rolls-Royce zelf werd geleverd, en was daarnaast ook een stuk groter en duurder dan de Silver Dawn. Deze werd op zijn beurt voornamelijk als Standard Steel geleverd, maar er staan ook enkele exemplarne op KG met een aparte body, zoals deze. De Silver Dawn werd niet zo goed verkocht, de Bentley Mk VI en R-Type deden het beter. De Silver Dawn volgde de modelavolutie van die twee Bentley’s, maar was uitgerust met een iets minder krachtige motor. Zoals dat vaker gebeurt met Rolls-Royces en Bentley’s dus. Er zijn 761 Silver Dawns gebouwd, waarvan er maar 64 een “coachbuilt” carrosserie hadden. Van de Mk VI en R-Type samen zijn er ruim tien (!) keer zo veel gebouwd, waarvan 1.622 met een coachbuilt body.

Reacties op dit artikel


Stem nu voor de spot van de dag